U zocht voorbeeldzinnen met daarin "haar"
Resultaten 301 - 320 van 334
- verstelster: Zai haar vrouger alle weken een verstelster (Zuidlaren)
- vet I: Hij is der sliepsteert tusken oet gaon, hij haar zien vet
- veter: Hij haar gien veters meer in de schounen (Roderwolde)
- veurgeven: Hij gaf veur dat e wel 50 bunder laand haar, maor het was niet zo (Gasselte)
- veurgevuul: Ik haar der aal zo'n veurgevuil van (Roderwolde)
- veurkind: Ze haar al een veurkind, toen ze trouwde (Balloo)
- veurkist: Hij haar drinken in de veurkist (Roderwolde)
- veurkoop: Hij haar nogal wat pulp in de veurkoop (Roderwolde)
- veurnimmen II: Ze haar heur veurnomen om naarms an te kommen (Roderwolde)
- veurpand: Ze haar het veurpaand van de trui al klaor (Roderwolde)
- vlekpoot: As een koe vrogger zwarte vlekken haar onder de kleine klauwgies (een vlekpote), dan kwaam ze niet i (Dwingelo)
- voorschoet: Ik haar bij het voren altied een voorschoet veur (Zwiggelte)
- vosbles: Hij haar zien zinne op de vosbles zet (Hijken)
- walen: Zij haar een walen jurk an (Zwiggelte)
- wang: Hij haar een grote moedervlekke op de wange (Dwingelo)
- wark: Een keuterboertie haar vaeke wat waark der bij (Dwingelo)
- warkhoes: Zij haar er weer een waarkhoes bij (Eelde)
- warkhoes: Een dagmaegie haar waarkhuzen, dat was gien maegd die dag en nacht bleef (Dwingelo)
- wartaol: Hie haar zu'n koorts dat e wartaol spreuk (Gasselte)
- wat I: Hij haar een wattie in het oor (Sleen)