U zocht voorbeeldzinnen met daarin "klein"
Resultaten 301 - 320 van 320
- veurscheer: De veurschere is een klein scheertien veur de grote schere (Ruinerwold)
- veurscheer: is een klein ploegmessien halfweg de ploegboom (Hooghalen)
- veurval: Sommige meinsen kunt van een klein veurval een groot verhaol ophangen (Fluitenberg)
- veurwagen: Een ploeg met een veurwagen met een groot en een klein rad en een lösse achterploeg met ien start (Schoonebeek)
- vlegel: Klein mar kregel is better dan een grote vlegel (Padhuis)
- vleisblok: Een vleisblok is um vleis klein op te snieden (Nijeveen)
- wark: Ie hadden groot en klein wark. Groot wark waren grote dikke törven, 18 onder de stok; klein wark 24 (Geesbrug)
- wasoel: De wasoel is een klein vlinderie, grauw van kleur, die eier leg in lege hönnigraoten. As de eier oe (Eext)
- wereld: Het is maor een klein wereldtie
- wienzoertien: Wij harren vrogger wienzoerties, dat was een klein bloedrood appeltien (Pesse)
- wis I: Een klein wissien stro in de klompen (Zuidwolde)
- wörm: Tegen een klein kind wordt wel ies zegd: wat bist ja maor een wörmie (Vries)
- wosdom: Det kiend is zo'n klein dink, daor zit niks gien wasdom in (Koekange)
- wummeln: Een dikke hummel op een klein bloumpie; het kan hom haost neit draogen, want het wummelt hen en weer (Vries)
- zaandbrummel: Een zaandbrummel is klein mar lekker (Koekange)
- zachtzand: Zachtzaand specie is metselkalk van welzaand mit kalk en een klein beetien trekspecie (Havelte)
- zakbreuk: Oes klein Wilm mut oppereerd worden an een zakbreuke (Ruinerwold)
- zuk I: Dat was toch zuk klein spul! (Zwiggelte)
- zwaor I: Het was een komiek gezicht zo'n hiele grote zwaore vrouw mit zo'n klein mannegien (Ruinerwold)
- zwik I: en die staand was weer of escheiden van de gruppe deur een klein drumpeltie, dat ze de zwik nuumden (Hoogeveen)