U zocht voorbeeldzinnen met daarin "weer"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 301 - 320 van 500
- doen II: Hij hef het weer mit de buren te doen
- doen II: Lange rokken is weer in het doen
- doesterig: Het is zuk doesterig weer vandage (Klazienaveen)
- dòffien: Hij hef een mooi doffien had, een mooie cent weer ekregen van de belasting (Meppel)
- doiken: Het was het mooiste weer van de wereld, maor hij zat te doiken in huus
- dokig: Het is slim dokerig weer (Een)
- dolkopt: Wat was e weer dolkopt vanmurgen (Weerdinge)
- dommedaosie: Alles wordt nog ies weer bespreuken en elk gef zien dommedaosies, waor het an elègen har
- dommekracht: De kop van het gebiente was wat uut ezakt en mit de dommekracht kwaamp hij weer op zien olde plekke (Kerkenveld)
- dommeneren: Daor stiet e weer te dommeneren (Sleen)
- donder: Je kunt er donder op zeggen dat het weer verandern moet (Erica)
- donker I: IJ moet veur het donker weer in hoes wezen (Oosterhesselen)
- donker I: Wij waren laete en kwamen bij donkern weer (Wapse)
- donker II: Bij donker maon hej vaok minder weer as bij locht maon (Anderen)
- dook I: Het wordt mooi weer, der lig dook over het laand (Roderwolde)
- dorrel I: Wat bist een dorrel, nou hest weer vergeten zolt op de èerappels te doon (Beilen)
- dörstig: Wat is het dörstig weer, je kunt wal an het drinken blieven (Padhuis)
- draank: Hie had de pèens weer vol draank
- drabbelig: Het is drabbelig weer (Meppel)
- dragelijk: As het mor niet heter wordt, is het weer nogal draogelijk (Anderen)