U zocht voorbeeldzinnen met daarin "aal"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 321 - 340 van 500
- omsmoegen: Wat lop hai aal te smoegen (Roden)
- ondoenlijk: Het is haost ondoenlijk um aal hen het ziekenhoes te fietsen (Sleen)
- onduunlijk: En het is zunde, dat e aal dat geld zo onduumlijk vermost
- onnut: Ik heb aal
- ontumig: Met aal die kinder in hoes kan het slim onteumig wezen (Eext)
- ooievaar: *Ooievaar, lepelaar, takkedief/Hef aal poppies lief (Anderen)
- oord II: Het oord van die zwao lop mij aal in de grond (Anloo)
- opbreken: Mien mage is niet goed in örder, het eten brek mij aal weer op (Beilen)
- openbaar: Het openbaar vervoer wordt aal duurder (Borger)
- opheistern: Der mot een reeim um mien boks, ik moe hum zo aal opheistern (Eext)
- opkrummeln: Het gaait aal wat beter met mie, ik krummel aal weer op (Emmer Erfscheidenveen)
- opmennen: Je moet die jong aal niet opmennen (Drouwen)
- oprakeln: Die aolde kwestie moej aal niet wèer oprakeln (Hijken)
- opreukeln: Hij reukelde het aal mor weer vannaais op
- opschieren: Je toen zal der heeil van opschieren, aj aal dat onkruud der oet hebt (Eext)
- opsnoeven: Most nait aal opsnoeven
- opsparen: Hou kunj aal die olde rommel opspaoren? (Roden)
- opstrekkend: Dizze boerderij is een opstrekkende plaots, aal het laand lig der achter (Eext)
- opvreten: Het knien vret oous aal oous moous op (Eext)
- over I: Zie zit met aal man over hum heer