U zocht voorbeeldzinnen met daarin "alle"
Resultaten 321 - 340 van 341
- wiekzuster: De wiekzuster komp alle dagen langs um mij te waschen (Stieltjeskanaal)
- wind: As het vrös kan dat mit alle wienden (Meppel)
- windstreek: Oet alle windstreken kwamen ze door op of (Barger Oosterveld)
- winterhanden: Toen ik in de oorlogsjoren last har van wintertenen, kreeg ik alle dagen kalk in de melk (Barger Oosterveld)
- wolkammer: De wolkammer kwam vrogger langs de deur. Hie kofde alle schaopwol op en gung dat zölf bewarken (Weerdinge)
- wollekoren: Alle manlu drèugen vrogger een wollekoren brook (Diever)
- wosbomenholt: Alle holt is wosbomenholt (Hollandscheveld)
- wringen: Hij vrunk hum in alle bochten, mar mus toch schuld bekennen (De Wijk)
- zakken II: Alle moed zakt hum in de schoenen (Fluitenberg)
- zegen I: Alle zegen komp van boven
- zetlat: Niet alle rietdekkers gebroekten een zetlat (Sleen)
- zeuven: Hij hef ze alle zeuven niet op een rijgie (Hijken)
- zeuven: Hij hef ze alle zeuven op de goeie stee zitten
- zien I: Dat ziej ook niet alle daegen (Dwingelo)
- zoerigheid: doe zie nog gien uur later 'nkander bij de put truffen, was alle zoerigheid al weer weg
- zolt I: Ie keunt nich op alle slakken zolt leggen
- zun: Die boom nemp alle zunne weg (Broekhuizen)
- zundagschoel: Dat deden alle kinder van de zöndagsschoel
- zwaaihaak: Met een zwaaihaok kunj alle houken maoken (Balloo)
- zwien: As je alle negen kegels omgooien, dan hebben je ain zwien (Valthermond)