U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boer"
Resultaten 321 - 340 van 343
- vetweider: Die boer, dat is een vetweider (Emmen)
- viege: *Elk zien meug, zee de boer en hie at viegen (Barger Oosterveld)
- vieholderij: As de boer van zien verbouw en veeholderij vertelde, sprak de vrouw over hoesholdingszaoken
- vlinderknippen: As boer past het joe niet um daegs bij de weg te liggen vlinderknippen (Smilde)
- voelschouw: Die boer kreeg voelschouw (Diever)
- vol II: De volle boer
- vol II: Een volle boerenplaots is het land van een volle boer (Oosterhesselen)
- vol II: *Een vol boer in de maarke/Een vol boer in de kaarke
- vonder: Allerhillingdonderdag/Doe de boer op het vonder lag/Ikke derbij/Hij derbij/Det was een mooie schilde (Broekhuizen)
- vorenstied: Tegen vorenstied mot de boer zuk umtrekken (Eext)
- vos: As de vos de passie preekt, boer pas op je kippen (Emmer Compascuum)
- vreten II: Wat een boer niet kent, vret hie niet (Rolde)
- vrouwgien: Dat vrouwgien van die boer, dat is een hiel lief vrouwgien (Sleen)
- vrouwluvolk: Dei boer was um vrouwvolk verlegen
- waken: De boer lag bij de motte te waeken
- warken II: De neie boer hef zich der tot kop en oren inwarkt
- wèeien: Die boer is met de störm de hele schure kepot weid (Klazienaveen)
- weidesleep: De boer is met de weidesleep an het kooustront slichten (Eext)
- welstaon: De boer zat an taofel 'n stukkien te eten veur welstaon
- wief: Een dikke katte en een dik wief siert de boer zien heil gerief (Barger Compascuum)