U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jong"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 321 - 340 van 500
- oog: Het zal oe in de ogen druppen as het règent, mien jong, het zal oe der naor vergaon (Hoogeveen)
- oom: Die jong die bij hum introuwd is, is een oom van mij (Oosterhesselen)
- opduveln: Duvel toch op, jong (Valthermond)
- ophissen: Die jong maj wal wat ophissen, aans krig e nooit gien meid (Hijken)
- ophöppen: Zie hebt die jong ophupt, aans har e het niet daon (Sleen)
- opkielen: Jong, jong, da's een zwaor stok, dat muw eerst wel opkielen
- opleiden: De smid mus die jong nog opleiden (Rolde)
- opmennen: Je moet die jong aal niet opmennen (Drouwen)
- opnimmen: Een jong peerd wil het bit vaok niet best opnemen (Peize)
- opruier I: Dat jong is een opruier, een onrustzaaier (Nijeveen)
- opstappen: jong, olde mèenschen meut neet vergèten dat ze ieder ogenblik kunt opstappen (Ruinen)
- opstoten: Doe most lutje jong even opsteuten
- opstreupen: Denk om de fietsket, jong, de rechterpiep wat opstrupen (Vries)
- opvliegen: Hou, hou jong, neit zo opvleigen, een beetie inbinden (Vries)
- opzèeien: Hé, jong, ij moet eerst de kant opzèeien
- ouwhoer: Wat een ouwhoer van een jong (Zeyen)
- overlieden: Hie is al hiel jong overleden (Sleen)
- overloper: Een overloper kreg niet ieder jaor een jong (Dwingelo)
- paar: Die jong en dat wicht, dat is een goud paor (Norg)
- paar: Een jong en een wicht is een paartie, aans is het een tweiling (Klazienaveen)