U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kind"
Resultaten 321 - 340 van 466
- schalks: Wat kek dat kind schalks uut (Erica)
- schandaal: Eerder was een onecht kind een schandaol (Ekehaar)
- scheut: Dat kind, daor zit niks gien scheut in, dat blif een dwargien (Stieltjeskanaal)
- schieten I: Dat kind schöt hard in het èende
- schithak: Wij zegt wel schiethak tegen een parmantig klein kind (Ekehaar)
- schoorhakken: Daor lop het kind weer te schoorhakken, het mus mor is anmaoken dat e in hoes kwam (Eext)
- schraansen: Het kind schraansde aal deur (Zuidlaren)
- schreien: Dat kind döt niks as schreien (Anloo)
- schriebiens: Het kind zat schriebeens op heur pony (Uffelte)
- schrienvat: Vroeger as een kind jaorig weur: Ie zult wal niks kriegen, mien jong, as een schrienvat en een achte (Hijken)
- schruwen: Dat kind schreift de heile dag (Barger Oosterveld)
- serpent: Dat kind is zo'n akelig serpent (Zwinderen)
- seupel: Een seupel kind
- siddeltobbe: Dat kind is een siddeltobbe, ze kan nait stilzitten (Emmer Compascuum)
- simpel: Dat kind is een beetie sempel (Eexterveen)
- simpern: Het kind simpelt wat, mar wij wiet niet waorum (Schoonebeek)
- simpern: Het kind valt zo in de slaop, hij simpert al wat (Broekhuizen)
- sjanterig: Wat is dat kind ja sjanterig (Gasselte)
- sjantern: Dat kind sjantert wat, het hef last van de tanden (Sleen)
- sjantern: Het kind lig in het ledikant te sjantern (Emmer Compascuum)