U zocht voorbeeldzinnen met daarin "met"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 321 - 340 van 500
- bekonkeln: Ze hebt met 'n beidend dat zaakie bekonkeld, hoe ze 't mussen verdelen (Beilen)
- bekopen: Hie mus het met de dood bekopen (Zwiggelte)
- bekörten: Zie hebt oes aordig bekört met 't melkgeld (Sleen)
- bekörten: met die oetkering (Padhuis)
- bekostigen: Dat moew met mekaor bekostigen (Gieten)
- belanden: Het was kört an, of hij was met de hiele zaak in het water beland (Schoonebeek)
- belanden: Woor wi'j daor met belanden
- belanden: Dat is ein, daor kuj niet best met belanden
- belastingzetel: Met de betaoling van een belastingzetel wacht ze meeisttied tot het lest (Eext)
- beleggen: IJ moet de boterham goed beleggen met keze (Stieltjeskanaal)
- beleving: Het was veur heur een hele beleving dit nog met te maken (Coevorden)
- beliedenis: Met een paar weken wilt alle, die op de beliedeniskezaozie gaot, beliedenis doon (Beilen)
- belien: ...met een belien, die ze dubbel deden en de daarm daor tussendeur trokken
- bemoddern: De boeren bemoddert de hiel straot met die bieten (Oosterhesselen)
- bengeln: Met bengeln en douweln kuj tied rekken
- bente: Opa muik de piep schoon met een bent (Eexterveen)
- bentern: Die pèerde, ij moet er niet zo met bentern (Zweelo)
- beogen: Ik weet niet, wat ze daor met beoogt, maor ik geleuf niet dat ik er op ingao (Drouwen)
- bepaold: Hij wil bepaold met naor de kerke (Koekange)
- bepinkstern: Ze hebt hum met de kermis nogal bepinksterd (Beilen)