U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wil"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 321 - 340 van 500
- heugen II: der wuur dan gezegd: Wel wil heugen? Die dan beudt en der niet an bleef hangen, trök heuggeld (Sleen)
- heui I: Hij wil een spelde in een voor heui zuken
- heup: Hie hef 't weer op de heupen, hie wil alles in ien dag klaor hebben (Sleen)
- heupgewricht: Mien heupgewricht wil nich meer draaien (Barger Oosterveld)
- hèuren I: Ik doe 't hèuren der wal toe, ik wil mij der niet in mengen
- hèuren I: Dai jong wil nait heuren, of is het nog zo (Valthermond)
- hèuren I: Wel niet heuren wil, mot veuilen (Anderen)
- heuvel II: Dat kind wil nait om liek, ze binnen der heuvel mit aan
- hevel: Met een heuvel kuj de bomen oplichten, dan wil de kette der makkelijker um toe (Hijken)
- hielen: wil niet best hailen (Eexterveen)
- hieltied: Dei kerel wil huiltied geliek hebben (Eexterveen)
- hiepenkriet: Een iepedreet is bij oes een schietvenien, wet nooit, wat ze wil (Koekange)
- hindern: Al wil hij ook ien zien eigen bord schijten, 't zal mij wat hindern!
- hinkeln: Wel wil met hinkeln? (Sleen)
- hoed I: Hij wil mie aan de hoed
- hoed II: Bie dat huidken mot een bitken eulie, want hij wil nich meer in 't rond
- hoek I: Op die hook grond wil hij een hoes zetten (Balloo)
- hoes: Ie moet van goede hoeze wezen, wil ij het daor van winnen (Borger)
- hof: Ik wil dat vrommes niet op de hof hebben te drieten
- hogerop: Hij wil het hogerop zuken (Dwingelo)