U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geld"
Resultaten 341 - 360 van 423
- teruggestaan: As die koe niet goed is, za'k oe het geld teroggestaon (Dwingelo)
- toe II: Tou mar, en dat veur zo'n bitken geld?
- toekunnen: Met dat geld zal e wal met toekunnen (Beilen)
- toemoffeln: Ik heb hum wat geld toumoffeld (Emmer Compascuum)
- toen I: Je moet het geld niet op hegen en toenen hangen
- toer: Het is een heeil toer um tegenwoordig geld over te holden (Gasselte)
- toeschoeven: De aolde baos har hum nog wat geld touschoven (Barger Oosterveld)
- toezeggen: Hij har mie dat geld touzeg, man ik heb het nich kregen (Barger Compascuum)
- tovern: As ik tovern kun, ha'k geld genog (Eext)
- umgang: In de aander week wolden ze dan een umgaank doen um geld veur het feest
- umspringen: Wel veurzichtig met zien geld umspringt, hef laoter wat (Eext)
- umwisseln: Ik moet eerst wat geld umwisselen
- underslaon: Zie hebt hum geld stuurd, man dat is onderslagen worden (Barger Oosterveld)
- undersloeken: Hai het vrouger is geld ondersloken (Roden)
- underweg II: *As ze alle geld op de kop hebt staon, komt ze der nooit weer underweg
- vak I: In de brieventas van de bode zit een vak veur geld (Sleen)
- van II: Het is mit de meeste mèenschen die gemakkelijk an geld ekomen bint: zo der an, zo der van (Ruinen)
- verboemeln: Hij haf al zien geld verboemeld (Nieuw Schoonebeek)
- verbörgen: Al het verbörgen geld weur under de vloere terugge vunden (Beilen)
- verbouwerij: Zo'n verbouwerij kost veul geld (Emmen)