U zocht voorbeeldzinnen met daarin "goed"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 341 - 360 van 500
- geslacht II: Geef mij mor een goed stuk geslacht in de teller (Sleen)
- gesmèerd: Hoe giet het mit de neie trekker, döt hij het nou goed? As gesmeerd, man! (Havelte)
- gesnötter: IJ moet je goed oetsnoeven, aal dat gesnötter! (Sleen)
- gesprek: Ze waren goed in het gesprek
- gevolg: Hij hef met goed gevolg de schoel deurlopen (Grolloo)
- gewaterd: Goed gewaeterd holt giet langer mit as holt zo uut de bos (Wapserveen)
- geweve: Het geweve zag der goed oet veur ien die niet zo goed was in het weven (Odoorn)
- gewicht: Die gef altied goed gewicht
- gewin I: Wij hebt een goed gewin van 't jaor (Sleen)
- gewin I: Goed spul en klein gewin, dat is mien klaanten naor de zin (Hoogeveen)
- geworden: Zij kan goed mit het haken geworden (Geesbrug)
- gezicht I: Hij lat zien gezicht goed zien
- gezind: Zij bint mekaar goed gezind
- gezindheid: De gezindheid under de arbeiders was goed (Hoogeveen)
- gezwind: Een beschute mit keneel is goed aj an de gezwinde-maak-wat-voort bint (Hoogeveen)
- gilte: Die gelle is goed veur de slacht (Noordscheschut)
- gissing: Hij dee het op de gis en het was nog goed ook (Ruinerwold)
- glidder II: Dat is zuk glidder goed
- glimzute: Wat is dat goed glimzute, daor muj niet teveule van hebben (Koekange)
- glooien: Goed glooien is niet ieder zien wark (Geesbrug)