U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heui"
Resultaten 341 - 360 van 360
- waterlands: Waeterlaands heui is heui van een mindere kwaliteit grös, zoas raetel en russen enz. (Diever)
- waterlands: Op waoterlaands heui haj nooit gien zeeik veei (Westervelde)
- weersem: Het heui lig eerst in het zwad, dan in weersen
- wenden: Wij moet het heui nog even wenden, het is nog niet dreug (Sleen)
- wenden: Ruterheui gef minder verlies dan heui det een paar keer ewend
- weren II: Weert het nich op het heui, dan wol op het mous (Roswinkel)
- wetern: Nao het wetern kriegt ze nog een toppien heui (Stieltjeskanaal)
- wiegeln: Dat voer heui wiegelt hen en weer (Elim)
- winnen: Dat heui is mooi wonnen, het rök as kruut (Peize)
- witte: *Op het Loo wost heui noch stro/Maor olde witten, die wilt er zitten
- ziedvak: Dit heui stopt wij op het ziedvak
- zomet: Geef ze zomet mar een goeie gevel heui veur, dan bint ze vanaovend rustig, dan kunt ze vretten (Padhuis)
- zommervisite: Zomervisite was een dag uut eten naor varre kunde tussen heui en de bouw (Zuidwolde)
- zuddenschoffel: De zuddenschoffel wuur ok wal broekt um heui te steken (Sleen)
- zwiemeln: Het voor heui zwiemelt aordig
- zwil I: Het heui ligt in zwillen (Hoogeveen)
- zwil I: Wij maakt met de heuihark het heui in zwelen (Borger)
- zwil I: Der zit een dikke zweel heui
- zwil I: As het heui dreuge was, mus het in dikke zwillen en dan mus het op de wagens (De Wijk)
- zwillen: Het heui an dikke rillen maken is zwillen (Ruinerwold)