U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geld"
Resultaten 361 - 380 van 423
- verdoen: Muj daor nou oen geld an verdoen? (Hoogeveen)
- verdoezeln: Hie hef al zien geld verdoezeld (Zweelo)
- verdokteren: Zij hebt mit dat kiend veule geld verdokterd (Ruinerwold)
- verduustermaonen: Hij hef aordig geld verduustremaond (Westdorp)
- verduustern: Hie hef geld verduusterd (Oosterhesselen)
- vergriemen: Hai het zien geld vergraimd (Zuidlaren)
- verknallen: Der wordt hiel wat geld an vuurwark verknald (Borger)
- verknapbussen: Hij het zien geld verknapbust (Emmer Erfscheidenveen)
- verkwangeln: Pas op dasse dat geld niet verkwangels (Padhuis)
- verlet: Hij hef verlet um geld
- vermallen: Hij hef al zien geld op de kermis vermald (Barger Oosterveld)
- vermeestern: De hoesholding had deur de ziekte al heel veul geld vermeesterd (Rolde)
- vermossen: Wat hef e in zien levend een koppel geld vermost (Eext)
- verpangeln: As e geld zöt, wil e alles wal verpangeln (Nieuw Dordrecht)
- verpleiten: Hij het aal zien geld verplaait (Roderwolde)
- verreizen: Die mensen hebt hiel wat geld verreisd (Zwinderen)
- verslikken: Dende kan gien geld in de buus hebben, want hij verslikt alles (Zwinderen)
- versnuien: Aal het geld niet versnuien (Anloo)
- verspillen: Daor meuj gien geld an verspillen (Hollandscheveld)
- vertimmerderij: Die vertummerderije kost oe geld (Havelte)