U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kind"
Resultaten 361 - 380 van 466
- sprik: Een maoger dun kind is een sprik (Norg)
- spril: Wat kik dat kind ja spril oet de ogen
- sprinkhaan: Dat kind is zo levendig as een sprinkhaone (Roswinkel)
- stilholdertien: Het kind hef een stilholderie in de mond (Eext)
- stillegies: Het kind is wal stillig vandaog (Eext)
- stoep II: As kind har hij vaak last van een stoep (Dalen)
- stoep II: Het kind har een stoekie (Zeyen)
- stolts: Op zo'n kind, door kuj stolts op weden (Barger Compascuum)
- stomvördeljaor: Het kind is domvördeljaors al oet (Gasselte)
- stomvördeljaor: Het kind is een stomvördeljaor aold (Klazienaveen)
- stoppen: Een kind stopt alles in de mond (Emmen)
- streukelhak: Dat kind is een streukelhakkie (Rolde)
- streveltien: Het is een min kind, een streveltien (Coevorden)
- strompeltien: Doe klein strompelie, dat zeg je allèn tegen een kind (Gieten)
- strontdoek: Pak ij die strontdoouk van dat kind zölf mor an (Eext)
- strophoos: Wij zegt potstronk en strophoos tegen een klein kind, die goed bij de haand is (Ekehaar)
- stuur: Het was een hard gelag, dat hèur eerste kind over stuur gaon is
- sukerklont: Dat kind zeg precies woor of de sukkerklonnies bleven bint (Eexterveen)
- sukerlap: Geef dat kind even dai sukerlappe, ...sukerlorre, want dai dut ja niks as blèren (Valthermond)
- suzen: Ze hebt dat kind in slaop suusd (Nieuw Schoonebeek)