U zocht voorbeeldzinnen met daarin "auto"
Resultaten 21 - 40 van 152
- bugen: De auto bug die kant op
- choke: Je moet de choke de auto op tied dichtdrukken (Weerdinge)
- dam: Ze hebben die auto mal op de dam zet (Klazienaveen)
- deuk: Hij hef zich een dök in de auto jagd (Padhuis)
- fezant: Der kwam oons een fezante veur de auto, maor wij hadden de koplaampe wal kepot (Hijken)
- flank: De trein hef de auto in de flank grepen (Eext)
- flarde: De auto is in flarden
- flikkern: Die man kwam ons lest tegen en hij zat te flikkern met zien lichten van de auto (Peize)
- floep I: Met de auto is het mor een floep (Peize)
- fok I: Hie verdreide zuk gien fok, toen ze hum vertelden dat zien auto stolen was
- fos: Hij het de auto an fos reden
- gangs: Wij kunt de auto niet gangs kriegen (Sleen)
- gaon: Hij is daor met zien auto recht op ingaon
- gebrek: Die auto zit vol gebreken (Nieuw Dordrecht)
- gebroek: Die auto valt niet mit in het gebruuk (Broekhuizen)
- gejaag: Dat gejaag mit die auto's, ik viene het maar knap gevaorlijk (Meppel)
- geleiden: Hij geleidde zien moe naor de auto (Barger Oosterveld)
- gemak: Wij hebt een koppel gemak van de neie auto
- gerei: Vrogger gungen ze mit een mooi gerei naor de karke, mar nou bint het allemaole auto's (Koekange)
- gesnuuster: Blief liever oet de buurt van het woonwaogenkamp, altied dat gesnuster in die aolde auto's. West wal (Westdorp)