U zocht voorbeeldzinnen met daarin "blauw"
Resultaten 21 - 40 van 50
- blauwbloem: blauw
- blauwen: blauw
- bloed: Hij hef blauw bloed
- boezeroenegoed: Bont en blauw was stof veur kussens op bedde of boezeroenegoed (Westerbork)
- bont II: Hij slöt zien kiender bont en blauw (Noordscheschut)
- dampen: Die kerels zit hier te dampen, het is der blauw van de rook (Hijken)
- eddereulie: Ie hebt 't enkel ja hielemaole dikke en blauw; maor ies goed inwrieven mit eddereulie (Hoogeveen)
- gat: Een gat, een gat, zee Haarm-Jan en hie huw zien Trien de kont blauw (Eext)
- gesteld: *Grote bulen met weinig geld/Zo is het in Blauw Hieken gesteld (Hijken)
- gifte: Een gifte was een stenen pottie mit een tuutie en een oor er an mit een blauw bloempie der op (Pesse)
- haak: Haakies en oogies/ Tikke-takke-toogies/ Blauw papiertien/Tingelingeliertien/Um-tarie-dum/Keer je nog
- heideblauwgie: Een heideblauwgien is een klein blauw vlindertien (Sleen)
- hoos I: Hozen kunt schaopegries, zwart of blauw wezen; in de winter wit met een zwarte der over (Sleen)
- houwen: Eein bont en blauw houwen (Eext)
- iek: Iek is blauw vocht,
- keper: Hij hef een jassie van blauw keper (Gieten)
- kepern I: Gèert har een blauw kepers jassie an (Hijken)
- lakens: Een blauw lakens pak (Hoogeveen)
- lint: Haal mij ies twei bossies blauw lint (Ruinerwold)
- mattig: As de zunne op het dak van de karke schient, glaanst de leien mattig blauw