U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boel"
Resultaten 21 - 40 van 249
- besnuien I: Ik meug daor de boel wal ies even besnuien, as ik der veur in de gelegenheid kwam (Stieltjeskanaal)
- bijenholder: Een bijenholder hoopt dat zien bijen een boel hunnig wint (Wapserveen)
- bijlangs: Hij komp de boel goed
- bluisel: In de bluuisels van lindebomen zit een boel hönnig (Coevorden)
- boedel: boel
- boel: Wij hebt de boel goed verzekerd (Dwingelo)
- boel: Het is door een dooie boel (Barger Oosterveld)
- boel: Zie hebt een boel an mekaar (Sleen)
- boel: Det wordt een boel edaone
- boel: Ik heb een boel knikkers wunnen (Coevorden)
- boelredder: De boelredder mus overal bijlangs um de boel te bereddern (Hoogeveen)
- bomsen: En doe bomsde de boel op de vloere (Havelte)
- briedvoerig: Hai is slim braidvoerig, hai het een boel tied neudig (Emmer Compascuum)
- broek: Die koe hew een broek andaon, want het leek er op dat e de boel oetwarken wol (Padhuis)
- brokkenmaker: Het is een brokkenmaker, die hef de boel aaid stukkend (Sleen)
- buizen I: Het buist er umme of wij de boel dreuge binnen kriegt (Ruinerwold)
- divideren: Wij hebt de boel divideerd (Grolloo)
- doof: In die rogge zaten een boel aoren in, die doof waren (Stieltjeskanaal)
- doriekater: Het is mij doriekater een mooie boel (Hoogeveen)
- drèeihart: Ik hebbe nogal wat koolplanten, maor der bint een boel dreiharten bij (Hoogeveen)