U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bomen"
Resultaten 21 - 40 van 130
- boomkruper: De boomkruperies bint slim reur um het leven van de bomen of te haolen (Eext)
- bos I: Hie zöt deur de bomen het bos niet meer (Eext)
- botten: De bomen begunt alweer te botten (Grolloo)
- dresseerkar: Een dresseerkarre is een stevige kar op 2 wielen met vaste bomen en een stark veurbröd (Koekange)
- dreuge II: Het was zo dreug dat de bomen de honden naolupen (Borger)
- dundern I: As het dondert op kale bomen, dan krieg ie een vruchtbaar kerkhof
- ekkel: De kraaien zuikt hier ekkels onder de bomen weg (Barger Oosterveld)
- gaorenstok: Ze hungen het gaoren te dreugen an de gaorenstok, die in een straampel van een paar bomen elegd word (De Wijk)
- gedaonte: Een gedaonte in het duuster tussen de bomen (Dwingelo)
- gelen: Het blad van de bomen begunt te gelen (Pesse)
- geschaoter: De spraonen zit in de bomen te schaotern, het is een hiel geschaoter (Sleen)
- gin: Waor hej het vort? Achter dat ginne hoes, achter die ginne bomen (Sleen)
- girreln: Nao een goeie nachtvörst girrelt het blad van de bomen (Sleen)
- glorie: De bomen bluiden in volle glorie (Roswinkel)
- hakken: Oes volk zint an bomen hakken (Emmen)
- hangen: De bomen hungen vol peren (Beilen)
- helder: Nou die bomen
- hevel: Met een heuvel kuj de bomen oplichten, dan wil de kette der makkelijker um toe (Hijken)
- hof: In de hof staot nog bomen, die mien grofva nog poot hef (Beilen)
- hol II: Wie kriegt regen, de wind valt zo hol in de bomen (Barger Compascuum)