U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bord"
Resultaten 21 - 27 van 27
- snuien II: Dat is gien vlotte èter, die zit maar wat in het bord te snuien (Hollandscheveld)
- soppen: Aj het bord goed schoon hebben wilt, dan sop ij de erpel der even in (Sleen)
- stemming: De uutslag van de stemming kwamp op een groot bord te staon (Ruinerwold)
- stien: Ik har gien steinen meer op het bord staon (Barger Oosterveld)
- tieskauwer: Ie mut het bord leegeten, ie bint altied zo'n tieskauwer (Geesbrug)
- verrekieker: Dat stokkie vleis op bord, daor maj wel een varrekieker bij hebben, aans kiek ie het aover de kop (Hoogeveen)
- wèeien: Doet de deure dichte, aans weit het van het bord