U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bult"
Resultaten 21 - 40 van 126
- bult: Der zit een bult in de weg (Gasselte)
- bult: De koe hef een bult an het bien
- bult: Dat mannegie is met een bult geboren (Balloo)
- bult: Hij stöt een bettien an de bult (Padhuis)
- bultzetter: De bultzetter lopt even om de bult tou (Valthermond)
- buusdoek: Der zit een bult opmaak ien disse buusdoken
- diepschonen: Bij het deipschonen zit er een bult driftgoud in het deip (Een)
- diknak: Bij de Woldboeren bint een bult diknakken (Ruinen)
- divideren: Ie hebt daor ja een bult zaand liggen. Die muj toch wat divederen (Hoogeveen)
- doeknak: Die man had een bult geld, het was een dikke doeknak (Een)
- drievördel: Een bult op het veen was een drievördel, daorin zaten 6750 törven (Nieuw Dordrecht)
- eerde: Met die dikke bult eer kuj heeil wat dooun (Eext)
- eerdebult: Vroeger haw een èerdbult, dat weur over 't laand mend. Die bult, daor kwam koestront deur en ruumè (Zwiggelte)
- fiks II: Hie har een fikse bult an de kop (Eext)
- gaffel: Hoepeltien jagen met een gaffel, vast of lös, wuur een bult daon (Padhuis)
- genieten: IJ kunt beter van een goeie gezondheid geneeiten as van een dikke bult centen (Eext)
- gerief: Wij hebt een melkmachine kregen, daor heb wij een bult gerief van (Schoonebeek)
- geurrogge: Wat lig daor een geurrogge bij de bult (Een)
- gries: dat is: in een klein toertien een bult doen (Oosterhesselen)
- gruppengres: Op de kop van de bult wuurd wat gruppengrös legd (Padhuis)