U zocht voorbeeldzinnen met daarin "deel"
Resultaten 21 - 40 van 104
- deel II: Die is der achter deel kommen
- deelslaon: Hij slat de ogen deel (Sleen)
- delenbessem: deel I
- delendeur: deel I
- delenèende: deel I
- delenglassien: deel I
- delenstamper: deel I
- drebbel I: Een drebbeldreet pakt het veur zuk op en zet het achter zuk deel
- enterhok: Hij haar een enterhokkie aachter op de deel (Balloo)
- fosseln: Waor bint Jan en Grietien? Oh, die zit nog op deel te fosseln (Sleen)
- front: Het veurste deel van het hoes is het front (Emmen)
- gefossel: Oh, die hebt nog wat gefossel op de deel
- geschoefel: Hie heurde wat geschoefel op de deel (Sleen)
- geut: De geut is tussen de keuken en de deel (Stieltjeskanaal)
- gevuul: Op het geveuil leup e over de duustere deel
- golf II: De deel was verdeeld in vakken of golen deur de stielen met gebinten (Kloosterveen)
- hakseln: Hij was op de deel an het hakseln (Roderwolde)
- hie I: Der lig een hiele bult hie op de deel (Sleen)
- hildeledder: Op de deel stun de hildeledder tegen de hilde an, en op de hilde stun smangs de balkenledder (Sleen)
- hochten: As de mulder een beschuul op deel staon zag, wuur der niet hocht (Sleen)