U zocht voorbeeldzinnen met daarin "den"
Resultaten 21 - 40 van 136
- dommel: Den dommel schut heilemaol nich op (Barger Compascuum)
- dret: Den langzame dret, die moej geregeld opjutten (Emmen)
- dwarrel: As der 's zummers klaine dwareltjes langes gaon, den blift ain dreuge tied (Valthermond)
- eierproem: Den boom, door komt lekkere aierproemen an (Barger Compascuum)
- erbarmen: Die kinder hadden zo'n ruzie, dat ik heb mij over de kleinste erbarmd, want den grote had hum jao wa (Erm)
- even I: Den boom is net even dikker (Nieuw Schoonebeek)
- foezel: As wie ain keer slechte jenever haren, den zeden ze ook wel: dat liekt wel Duutse foezel (Valthermond)
- gaarde: *Hij is de garde ontwassen, maar den stok nog niet
- gat: Den möt wat veur het gat hebben
- gauwdief: Ik zag nog net dat den gauwdief mij bij de appels zat (Stieltjeskanaal)
- geld: Den hef der geld over
- gereel: Den hef nog nooit in het gareel willen lopen
- geut: As de jongen in huus kwammen, den gingen ze aaltied even in de geute zitten (Valthermond)
- grenenholt: Grenenholt komp van de grove den (Hijken)
- gruikracht: Even een beetje kunstmisse der op, den zit er wel weer gruikracht in (Valthermond)
- gulden I: As je een gulden oet Den Haag hebben wilt, meuj der eerst eine henbrengen (Barger Oosterveld)
- haand: Den hef de haande naor het wark staon
- halfgebakken: Den kan ok niks, dat is zu'n halfgebakken! (Padhuis)
- halfscheid: Dou Jan mor de haalfschaid, den kennen wie draien 't aander wel dailen (Valthermond)
- hardheid: Den möt met hardheid anpakt worden (Padhuis)