U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dicht"
Resultaten 21 - 40 van 122
- dicht: As de lucht dicht zakt, komt er regen (Gieten)
- dicht: Hij is al dicht an de dartig (Eelde)
- dicht: Het tocht hier, doe de deur is dicht (Padhuis)
- dicht: Wij hebt het hoes weer dicht
- dicht: Het knaol lig dicht
- dicht: Het zit zo dicht as een pot
- dichtdoen: Dat döt de deur dicht!
- dichtgooien: Hie gooide de deur met een knal dicht (Mantinge)
- dichtgooien: Zij hebt al een hiel stuk van de Ao dicht egooid (Ruinerwold)
- dichtholden: Hie huul de ogen stief dicht (Emmen)
- dichtmaken: Dat gat mut dicht emaakt worden (Hoogeveen)
- dichtstoppen: As ze de iemen naor de haide brengen, stoppen ze het ielgat dicht mit een toppie heui (Emmer Compascuum)
- dichttrekken: De locht trök hielmaol dicht (Wijster)
- diep I: Het daip lig dicht
- duker: De dukers waren dicht slempt (Weiteveen)
- eelgat: Pas op kinder, niet te dicht bij het eelgat (Odoorn)
- eentenkroos: (...)sloot, die dicht egruid was mit entevlot (Meppel)
- erpel: um een regenton met dicht te stoppen (Anderen)
- fiemeln: Wat zit ij toch te fiemeln om die knopen dicht te kriegen (Gasselte)
- flep I: Doe die flep van het zwienhok even dicht (Oosterhesselen)