U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ding"
Resultaten 21 - 40 van 161
- doodzuken: Ik zuuk niet langer, je kunt je wel doodzuken naor dat ding (Coevorden)
- dozig: Het is zo'n dozig ding, het is net een ziek hennegien (Sleen)
- drol II: Een drol ding
- echt: Dat ding, dat is echt antiek (Stieltjeskanaal)
- fietskar: De fietsekarre was een makkelijk ding en worde aoveral veur gebruukt, al was het ok um mit de geite (Hollandscheveld)
- filippus: Aj dat dure ding kopen wilt, moej good in de filippus zitten (Beilen)
- flarde: Het is een flaar van een ding (Zuidlaren)
- fokseln: Dat lutje ding dai fokselt der aal mooi vandeur (Valthermond)
- frutseln: Dat ding hebt de kinder in schoel in mekaar frutseld (Emmen)
- gangbaor: Dat juk is nog wel gangbaor; aj het ding oplapt kan het nog een heeil toer met (Eext)
- geldsweerde: De geldsweerde van zo'n aold ding is niet te schatten (Weerdinge)
- geluud: Wat maakt dat ding een mal geluud (Erica)
- geluud: Hol toch op mit dat ding, dat is jao gien geluud
- gestriek: Dat gestriek over dei wratte helpt niks, doe kanst dat ding nich bezetten (Barger Oosterveld)
- gieseln I: Ik schruk toch zo, dat ding gieselde mij um de oren (Beilen)
- gieseln I: Der weide een pan van dak, het ding gieselde an mij langs (Gasselte)
- glien: Doe is wat eulie an de schaof, het ding wil niet glieden (Gasselte)
- graanzerig: Dat biggie is mor een graanzerig ding, het kan haost nait metkommen (Eexterveen)
- handig: Het is nog maor zo'n handig ding, maor ze is goed bij de tied
- handzem: is een mooi handzaam ding (Klazienaveen)