U zocht voorbeeldzinnen met daarin "doem"
Resultaten 21 - 40 van 44
- hond: Het is een mooi hondtie, maar hij mus de starte een doem leger hebben zitten
- hörp: De angel van de urke was in mien doem blieven zitten (Elim)
- klokken I: Het klokkert mij in de doem (Rolde)
- kloppen: Dat klopt as 'n zwerende doem, mar het doet niet zo zeer (Zwinderen)
- kniepen: Het knip hum niet op de doem
- knip I: veur de doem
- lid I: Ik had de doem uut het lid (Elim)
- op II: Hij sleug hum op de doem (Hoogeveen)
- polsmof: Polsmoffen haaj met haalve doem en met haalve vingers en zunder vingers (Eexterveen)
- schoef: schoef veur de doem
- schoef: over de doem
- schoef: under de doem
- schoef: op de doem
- schoef: Kom doe eerst man mit schoef over de doem (Roswinkel)
- schoef: Daor hebt ze nog wel schoef over de doem (Anloo)
- sjaffeln: Wat kan det kiend lekker op de doem sjaffeln (De Wijk)
- slik I: doem salmiak (Hoogeveen)
- snoefien: Vrogger pakten ze een snoefie tussen doem en vinger (Noordscheschut)
- Spaans: Spaans knikkern is een knikker aachter de doem holden (Diever)
- splinter I: Hij kreeg een splinter ien de doem (Diever)