U zocht voorbeeldzinnen met daarin "domnee"
Resultaten 21 - 38 van 38
- köster: As wij as kinder hen ekkelbieters zuken gungen, wussen wij precies wat een köster of een domnee of (Oosterhesselen)
- liekrede: Domnee hef een mooie liekrede holden (Zweelo)
- niffeln: Nou mag onze domnee, as hij de kraant les, niffeln
- opvliegen: Zie bint aordig met domnee opvleugen
- opzeggen: Een domnee, die benuumd is, kan het opzeggen (Hijken)
- pestoor: domnee
- pilaster: Aj achter zo'n pilaster zit, kuj domnee niet zien (Sleen)
- plee: Plee was deftiger as hoesien; de domnee har een plee (Sleen)
- ringbaord: Boerenmèenschen hadden vrogger gien ringbaord, ien domnee wal (Sleen)
- schiet: Ach wat, schiet, stront, domnee lust nog wal een koppie (Oosterhesselen)
- soepstukkien: Breng domnee mor een soepstukkien
- toehèurder: Bij de benuming van oes domnee was ik ok toehèurder (Sleen)
- toog II: Domnee hef een mooie toga (Emmen)
- underholden: Oeze domnee underholdt zuch met iederien in het darp (Hooghalen)
- verkörten: Domnee gung zien preek verkörten, want hij mus nog op scheuvels (Roswinkel)
- vermanen: De domnee hef hum vermanend toespreuken (Odoorn)
- zegen I: De domnee gaaf an het èend van de deeinst oous de zegen (Balloo)
- zegen III: De domnee zegende de gemiente (Padhuis)