U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dood"
Resultaten 21 - 40 van 187
- breur: An dat wark heb ik een breurtien an dood
- cent: Hij valt dood op een cent
- deurschrieven: Hij hef op het raandtien van de dood elègen en verscheiden hadden hum al deur eschrèven (Ruinen)
- dielen: Toen de olden dood waren, kunden de jongen het spul deilen (Peize)
- dood I: Hij zug der as de dood tegen an (Klazienaveen)
- dood I: Het hef het veur de dood weghaald
- dood I: Daor kuj de dood op zeggen
- dood I: Hij zet er uut as de dood van het gaanzebord van Iepern (Hoogeveen)
- dood I: as de dood van gistern (Dwingelo)
- dood I: Hij leup, asof de dood hum naozat (Ruinerwold)
- dood I: Um de dooie dood niet (Eext)
- dood I: Hij is der as de dood veur, veur dat pèerd (Hijken)
- dood I: Dei kou is veur de dood weggaon
- dood I: Dat kin hum de dood wel doun
- dood I: Hij hef de dood under ogen zien
- dood I: Het is er de dood in de pot
- dood I: Je kunt je wal de dood op de hals halen
- dood I: Hie leup met de dood in de schoenen
- dood I: Hij hef de dood in dat het niet lokt
- dood I: De dood wil een oorzaeke hebben