U zocht voorbeeldzinnen met daarin "erpel"
Resultaten 21 - 40 van 130
- glee II: Wij bint al een mooi op glee met dat wark. De erpel er nog in en dan biw klaor
- grootbiestmaandag: *Aw leeft en gezond zint/As d' erpel oet d' grond bint/Dan gaow naor grootbeestmaandag
- gruppen: Erpel gruppen, ...der in gruppen
- grut I: Bij die erpel zit veul klein grut bij (Sleen)
- guldensreuster: De consumptie-erpel gungen over de guldensreuster (Sleen)
- hondenvoor: Erpel met melk en brood was hondenvoor (Sleen)
- inboren: Erpel inboren
- insteken: Erpel insteken, ...instikken
- instoppen: Wij moet de erpel nog instoppen (Geesbrug)
- joepster(d): Een joepsterd van een erpel (Sleen)
- kaolde: De kaolde is over de erpel gaon, mar zie bint nog niet bevreuren (Stieltjeskanaal)
- karren: Zie bint an het erpel karren (Sleen)
- keuring: Zie hebt mij de erpel oet de keuring gooid
- keurmister: Wij hebt de keurmister gister in de erpel had (Sleen)
- kiem: Der zit aordig kiemen an die erpel
- knibbel: Doe in de erpel mar een knibbeltien zolt (Oosterhesselen)
- köl: De erpel leken mooi, maor aj ze deursneen, zat er binnenin vaak een köl (Zwinderen)
- koren: Wij hebt twie bunder erpel en drei bunder koren (Emmen)
- kraanzeln: Erpel kraanzeln
- kraanzeln: Erpel schudden ze in de körf, dat was ok kraanzeln (Emmen)