U zocht voorbeeldzinnen met daarin "fris"
Resultaten 21 - 25 van 25
- ofsprenkeln: Ik sprenkele iedere weke de plaanties in huus wat of, dan ziet ze der weer fris uut (Broekhuizen)
- opputten: Most even ein emmertje fris waoter opputten (Valthermond)
- veen: fris veen
- versmarten: Fris vleis moej niet op mekaar leggen, dat versmart (Klazienaveen)
- voedzaam: (...) en zölsgebakken stoet was zo fris en zo voedzaom