U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gaar"
Resultaten 21 - 33 van 33
- moot: Die snoek muj eerst in moten snieden, aans wordt hij niet gaar (Noordscheschut)
- nat I: Het nat van de erpel of bonnen moej tegen het gaar worden ofgieten (Dalen)
- ofgieten: Ie kunt de eerappels wel ofgieten, want zij bint gaar (Hollandscheveld)
- ofslaon: De erpel zint zo gaar, dan moej ze mar even ofslaon (Oosterhesselen)
- opgaarden: Der is je een stukkie op de grond vallen, gaar het even op, veur der ene op trapt (Hijken)
- opgieten: As de bonen dreuge bint en nog niet gaar, moej der mor wat water bij opgeten (Hijken)
- overhangen: IJ moet die erpel nog overhangen, aans hej ze tegen de middag niet gaar (Sleen)
- petatten: Eite, has de petatters gaar, Heinrich komp van het stuk
- snöt: Het is zo gaar as snöt (Oosterhesselen)
- stroep: Het is zo gaar as stroop (Hoogeveen)
- taoiig: Het is niet good gaar, hèur, het is nog taoiig (Hijken)
- trappen I: Gaar het even op, veur der ene op trapt (Hijken)
- worstbuul: De worstebulen worden ien de kaokpot gaar ekaokt (Ruinerwold)