U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gedoe"
Resultaten 21 - 31 van 31
- keutelig: Wat een keutelig gedoe (Diever)
- lamzalig: Het was een lamzalig gedoe (Sleen)
- leugenachtig: Dat leugenachtige gedoe, bah! (Padhuis)
- mennig: Mennig hoesholden wil gien gedoe met dat volk hebben (Borger)
- neudeloos: Dat is een nodeloos gedoe, daor schiet ij niks met op (Schoonlo)
- ofknappen: Ik bin op dat hiele gedoe op het lest ofknapt (Padhuis)
- poesterd: Het is een minne poesterd, ik wil niks gien gedoe mit hum hebben (Ruinerwold)
- schief I: Zie hadden altied gedoe over de overweg, maor nou hebt ze het over ien schief gooid
- schijnheilig: Hol is op met dat schijnheilige gedoe (Padhuis)
- segel: Wat een segel van een wiefien, daor kuj gien gedoe met hebben. Het vertelt alles verkeerd (Oosterhesselen)
- umslachtig: Ik vien het nogal een umslachtig gedoe (Ruinerwold)