U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geef"
Resultaten 21 - 40 van 160
- ferm: Geef hum mor
- foezel: Mouer, ik heb het in de koezen, geef mie even een bitken foezel (Barger Compascuum)
- foezel: De brij is zoer, geef die foezel maar an de varkens (Ruinerwold)
- fos: Geef mij ies een fosse
- frisdrank: Geef mij mar war fris, ...frisdraank (De Wijk)
- geef: Goed geef holt (Dwingelo)
- geef: Het is zo geef as kriet (Hoogeveen)
- geef: Niet goed geef
- geef(s): te geef
- geef(s): Dat is gien pries veur een varken, dat is te geef (Hoogeveen)
- geef(s): Hij har het te geef
- geef(s): Op die verkoping gung alles haost te geef vort (Eext)
- geef(s): De boudel kosde daor haost niks, het was te geef (Eexterveen)
- geldstrikkien: Geef toch niet zoveul geld oet veur al die geldstrikkies (Stieltjeskanaal)
- geriefelijk: Wees ies geriefelijk en geef dat deur (Sleen)
- geslacht II: Geef mij mor een goed stuk geslacht in de teller (Sleen)
- gevel: Geef ze mar een goeie gevel heui veur, dan bint ze vanaovend rustig, dan kunt ze vretten (Padhuis)
- gevel: Geef ze der nog mar een geveltie bij (Hoogeveen)
- geven: Geef hum der iene veur
- giesel: Geef hum mor wat met de giesel um de latsen (Stieltjeskanaal)