U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geel"
Resultaten 21 - 40 van 49
- haverstro: Haverstro, daor kriej de keuen geel van (Zuidwolde)
- jutpeer: der zit een haarde schel umtoou, die in de zun rood van kleur is en in de scha geel (Eext)
- kababbel: dat het oe geel en gruun veur de ogen wördt (Meppel)
- ketoenmeel: Vrouger was der katoenmeel veur de kuien; aj der met omgungen, wuir je zo geel as wat (Peize)
- kiek II: Het veld was geel van de kiek (Roswinkel)
- klont: We kriegen vanmiddag klont met geel sukker (Vries)
- koper I: Der is rood en geel koper (Oosterhesselen)
- martelingstouw: ...is wat geel van kleur (Hollandscheveld)
- meerten II: Mèerten zun en april wind maakt een geel kind (Emmen)
- moezenoor: Moezeoor is een geel bloempie dat in de harfst in de baarm gruit; veul fiener as hontong (Gasselte)
- opvarven: Ze hebt dat mooi geel opvarfd (Drouwen)
- pankoekappel: Pankoekappels waren van die dikken. Ze waren platrond, zachtzoer en wuurden mooi geel (Sleen)
- pot: Geel potje
- rood II: IJ hebt geel koper en rood koper (Zwiggelte)
- saffraon: zo geel as saffraon
- saffraon: Zo geel as saffraon, ezegd van old spek (Dwingelo)
- schandplaat: De pomp was van roodkoper en de schaamplaat van geel koper (Oosterhesselen)
- schoempien: As mien moe schoempies wol bakken, dan much het geel van het ei der niet bij in (Coevorden)
- slak: ...ik zal dij een beddegien maken van geel bescheten laken (Sleen)
- smarterig: As het gres te laank ligt, wordt het geel en smartig (Roswinkel)