U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geweer"
Resultaten 21 - 40 van 47
- kolf: Hie pakde het geweer bij de kolf vaast (Eext)
- krint: De krenten bint met geweer in de stoet schoten
- laan II: Een geweer laeden (Dwingelo)
- loop: De jaoger hef de loop van het geweer naor de grond toou (Eext)
- nak I: Hij drag het geweer an de nakke (Fluitenberg)
- ofgaon: Het geweer gung onverwachts of (Barger Oosterveld)
- ofkitsen: Het geweer kitst of (Dwingelo)
- ontiedig: Het geweer is ontiedig ofgaon (Zuidlaren)
- opschrikken: Schiet mar een keer met het geweer deur de lucht, dan zult ze wal opschrikken (Zweelo)
- pal I: De dommekracht zet ij vast met een pal. Ok een geweer, dan kan e niet ofgaon (Sleen)
- petroon I: Hij wol scheiten en do har e gien patroon ien het geweer (Barger Oosterveld)
- presenteren: De soldaot presenteerde het geweer (Barger Oosterveld)
- safe: Ie mut de pal op safe zetten aj mit het geweer over een sloot stapt (De Wijk)
- scharp I: Het geweer stiet op scharp (Padhuis)
- sjokelgeweer: Een geweer met gedrèeide loop is een sjokelgeweer; de twiede loop was wat kleiner (Padhuis)
- slaon: Ik heb het geweer op de nak slagen
- slim: Det geweer, daor zat een slimme patrone in (Pesse)
- snaphaan: Vrouger weur snaphaan gebruukt veur een geweer (Roden)
- snaphaan: Een geweer mit een snaphane (Zuidwolde)
- stamper: De laadstok van een geweer is een stamper (Eext)