U zocht voorbeeldzinnen met daarin "glas"
Resultaten 21 - 40 van 110
- glas: Der zit nog glas in mien haand, dokter hef alles der niet oetkregen (Eext)
- glas: Hij is zo hard as glas
- glas: Het brek of as glas (Klazienaveen)
- glas: Ranja mèuj uut een glas drinken (Hollandscheveld)
- glas: Wat woj in 't glas hebben
- glas: Hie hef te diep in het glas(sien) keken
- glas: Hie kan het glas niet staon laoten (Grolloo)
- glas: Hie hef het glas leeiver van boven vol as van under (Eext)
- glas: Hie drinkt een stevig glas
- glas: Het is maor een störm in een glas waoter (Emmer Compascuum)
- glaslat: Glaslatten meuj veurzichtig vastzetten, anders brek het glas (Barger Oosterveld)
- glaspepier: Glaspepier plakten ze op het glas. Het was deurzichtig en der zaten mooie figuurties op en as het da (Hollandscheveld)
- glaspepier: een soort surogaat glas in lood (Noordscheschut)
- glassnien: Glassnien moej kennen, aans brek het glas je (Sleen)
- glienstern: Wat glienstert daor op straot? Is dat een stuk glas? (Sleen)
- gloepen: Ze stiet achter het glas te gloepen (Wapserveen)
- groes: Het glas was kepot, het was an groes
- hanteren: Een goed glas bier lat zuk goed hanteren (Klazienaveen)
- helder: ...glas (Norg)
- hemmel I: Het glas water is lange niet hemmel