U zocht voorbeeldzinnen met daarin "greep"
Resultaten 21 - 31 van 31
- griepen: Hij greep hum in de kraag (Buinen)
- hals: Hij greep mij bij de hals (Meppel)
- haortientoppen: IJ gooiden dan een stukkien appel of pèer op de grabbel. Die het greep, stopde het gauw in de mond (Buinen)
- kladde I: Hij greep hum bie de kladden (Barger Compascuum)
- lor I: Hij greep hum bij de lorren
- schobben I: Hij greep hum bie de schobben en gooide hum op de grond (Barger Compascuum)
- schobben I: Hij wol weglopen, maar ik greep hum nog net bij de schobben (Noordscheschut)
- smieten: Hij greep een stien op en smeet hum deur de glazen (Zuidwolde)
- toegriepen: De vrouw die greep ok gauw met toe (Sleen)
- vlocht: Hij greep hum in de vlocht (Hollandscheveld)
- zegen III: God zegene de greep!