U zocht voorbeeldzinnen met daarin "grond"
Resultaten 21 - 40 van 457
- beholden I: Het was een bunder grond, beholden grond was 96 roe
- beklinken: De opgebrachte grond is nou aordig beklunken (Sleen)
- belmondig: De grond lag belmundig
- belopen: Door is de grond wat stiever. Het is al wat meer belopen (Barger Compascuum)
- belt: De belt bij Hekman's boe was een geil hoekien grond (Padhuis)
- benaom: Benaam as er veine in de grond zit, is het altied uutkieken (Hollandscheveld)
- beplanten: Zie hebt dat stuk grond met stroeken beplant (Gasselte)
- beschrosseld: Het hef mor een beetien vreuren, de grond is net beschrosseld (Sleen)
- bikkelhard: De grond is bikkelhard (Sleen)
- boems: Boems, daor lag hij op de grond (Klazienaveen)
- boemsen: Het boemsde op de grond (Klazienaveen)
- boken: Hie mus der aordig tegen boken dat e de paolen de grond in kreeg (Eext)
- bòl II: De bollen meut de grond in
- bòl II: Een bolle grond aan de wortels van een bossie
- bonk I: Een bonke grond
- bont II: Bonte grond
- boom I: Wat een störm; de koppen van de bomen gaot haost an de grond (Sleen)
- borreln: Het water borrelt oet de grond (Emmen)
- bouwriep: Ze hebt de grond bouwriep maakt, ze zult wal gauw begunnen te timmern (Barger Oosterveld)
- bouwvoor: De bouwvore is de bovenste grond, dei mit het plougen elk joor omplougd wordt (Barger Oosterveld)