U zocht voorbeeldzinnen met daarin "haze"
Resultaten 21 - 40 van 41
- hazenhart: Die hef en hart as een haze (Sleen)
- jager: *Een goeie jager schöt gien haze in het nöst (Pesse)
- koe I: Kou hef 'n haze vangen
- leger I: Een jager die een haze in het lèger schöt, kieke wij niet veur vol an (Hoogeveen)
- lummel: Ik hebbe een lummel van een haze escheuten (Hoogeveen)
- mengel: Een mengel kan beter een haze vangen as een gewone windhond (Barger Compascuum)
- mistersvolk: Ik had een dubbeltien geven, as zien haze, hoe de notaris dat meestersvolk te woord stun
- naolochten: Ik heb die haze nog iene naolucht, mar ik heb hum vast niet raakt (Klazienaveen)
- neveln: De haze nevelde der tussen uut (Hoogeveen)
- ofstreupen: De jagers streupt de heile plaotse of, of der nog worens een haze zit (Barger Compascuum)
- ontsnobbeln: Die haze ontsnobbelde mij net (Zuidwolde)
- schieten I: Ik hebbe een lummel van een haze eschèuten (Hoogeveen)
- schotvrij: Die haze hef gien lood had, hij is schotvrij (Zuidwolde)
- schrao: Er zat een haze schrao in de bocht (Sleen)
- slomp: Slomp schut een haze (Barger Compascuum)
- strop: Stroppen muj op het rit van een knien of haze zetten
- vernimmen: Ik heb een haze vernummen
- verroppen: As er twie honden achter een haze zit, die verropt je hum hielmaol (Sleen)
- vol II: Hij hef een volle haze escheuten
- weren I: Hij wèerde hen en weerdèn net een angescheuten haze