U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heui"
Resultaten 21 - 40 van 360
- bedarf: Dat heui lig al op bedarf
- bedingen: Ik heb erbij bedungen dat ik twie pak heui toekrieg (Odoorn)
- beheuien: Wij hadden het heui dreuge, mar nao al die regen moete wij 't wèer vanneis beheuien (Uffelte)
- bejacht,: Dat heui is niks meer an bejacht
- belasten: Doe niet teveul heui op de wagen, hie wordt veul te veul belast (Oosterhesselen)
- bezakken: Ik heb nog wat bezakt heui in het vak (Vries)
- bijknippen: As 't heui in 't vak zat, weur de kante bijknipt (Nieuw Dordrecht)
- bijkommen II: Het heui is niet dreug genog bijkommen (Balloo)
- bijrieven: Even dat heui bijrieven tot an de öppers (Padhuis)
- bindhaak: Om de polterboom op de heui- en zaodwaogen vast te zetten, bruukten wai een bindhaok (Peize)
- binnenhalen: Wij hebt het heui mar gauw binnen ehaald (Ruinen)
- blauwgien: Legelaands heui was vaeke rommel mit raetel, robol, olde witten, saebels en blauwgies (Dwingelo)
- blok: Een blok heui (Oosterhesselen)
- boeken: Het heui zit zo stief tegen de planken dat de schuur der van boekt (Padhuis)
- ból I: Hij springt er op as een bolle op een öpper heui (Diever)
- booien: Ie meut nich te veul heui op de vörke nemen, dan kun ie het nich booien (Barger Oosterveld)
- boom I: De boom wordt over het voor heui of zaod henlegd en vaastmaokt
- bried: Hij hef het voor heui te bried, het kan niet deur de baander (Mantinge)
- bruien: Het heui begunt aordig te bruien (Diever)
- brunlaand: Bronlaand heui wij eerst (Grolloo)