U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heuren"
Resultaten 21 - 40 van 199
- commederen: Aj hum heuren commederen, dan kun e wel baos wezen (Klazienaveen)
- dagpries: Ik wil effen naor de markt um de dagpries te heuren (Hoogeveen)
- davern: IJ kunt de rötten over de zolder heuren daovern (Eext)
- doedeln: Der zal wel een beetie van waor weden, ik heb hum der teminnen over heuren doedeln (Eext)
- doktern: Hij kan wel wat wies wèen, mar ik mag hum wel geern een poosien heuren doktern (Koekange)
- fetsoen: Wat ondudelijk is dat, je kun 't met fetsoon niet heuren
- feuzeln: Moej ies heuren, wat feuzelt die biggen (Schoonoord)
- fluit: Het fluitien van de conducteur kuj op de mark heuren (Padhuis)
- gaggeln: Muj die enten ies heuren gaggeln, daor zal wel vorst op komst wezen (Koekange)
- galmen: Muj hum ies heuren galmen (Nijeveen)
- galpen: Toen Jan van de fiets of vuil, toen mussen je hom ies heuren gilpen (Peize)
- gebeul: Moej dat gebeul op straot is heuren
- geboms: Wat is dat toch veur een geboms, heuren en zien vergiet jo haost (Schoonebeek)
- geducht: Hij leut geducht van zuk heuren (Eext)
- Geelbroek: Ie moet niet zo had schrouwen, men kan het in Geelbrook wal heuren (Beilen)
- gegil: Dat gegil is niet an te heuren (Pesse)
- gegooi: Ik heb je genog waorschouwd, ie wolden niet heuren en daor hej het gegooi in de glazen al
- gehèurig: Het is hier zo geheurig, ie kunnen 's nachts heuren dat de buurman zich in bedde ummedraait (Meppel)
- gejoel: Most dat gejoel ies heuren, kinder zult wal vrij kregen hebben (Barger Oosterveld)
- gekwaansel: Ik mag dat gekwaansel van dat mens niet heuren (Stieltjeskanaal)