U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hilde"
Resultaten 21 - 38 van 38
- hoenderrik: Vroeger hadden ze een hoonderrikke veur op de hilde (Zwiggelte)
- klemledder: We gebruukt een klemledder veur de hilde (Coevorden)
- koezolder: hilde
- leger I: Het leger van de knecht was vaeke op de hilde, boven de koenen (Dwingelo)
- merakel I: Hij is van de hilde ofvallen en hij hef een hiele merakel maakt (Erica)
- mollenklem: Wij bint de mollen kwiet, deurdet mien breur nog zo'n olderwetse molleklauwe vund op de hilde (Meppel)
- pèerdezolder: Bij een pèerd haj een pèerdezolder en boven de koenen de hilde (Sleen)
- slaopstee: Wij hadden een slaopstee op de hilde veur de arbeider (Zuidwolde)
- sodemietern: Hij is van de hilde sodemieterd (Mantinge)
- staartentouw: ...'daor zaten de startentouwgies an vaste. De startliende zat weer an de hilde; daor zaten worregie (Zuidwolde)
- timmern: Daor bi'j mit op de hilde tummerd
- törfschuur: Der waren een boel meinsen, die een törfschure hadden, mar wij stapelden de törf op de hilde (Ruinerwold)
- transporteur: Met de transporteur hadde wij het heui veul gauwer op de hilde as vrogger met de vörke (Beilen)
- vossenklem: Hie had op de hilde nog een paar zwaore vossestappen
- vuur: En doe was het vuur op de hilde
- vuur: Iemand het vuur op de hilde beuten
- zolder: Een zolder is alles wat gien hilde of plafond is. Een hilde is een zolder boven de koenen op de lös (Sleen)
- zolder: hilde