U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoog"
Resultaten 21 - 40 van 120
- fokweerde: De fokweerde van die koe is hoog (Emmen)
- gembern: Wat hef die de start hoog op, die is vast gemberd (Sleen)
- gemienschup: De gemeeinschup in een dörp is vaok slim hoog (Eext)
- gemientelasten: De gemientelasten bint hier hoog (Nieuw Dordrecht)
- griepen: *Die hoog grep, die valt soms lege (Schoonoord)
- grondlasten: De grondlasten bunt veul te hoog (Barger Compascuum)
- grondpries: De grondpriezen ligt veul te hoog, zo kan die jong nooit gien boer worden (Zwartemeer)
- hakken: Dennend hakt er over, die holt de ham te hoog
- hamer II: De hamel wuur vroger hoog in de boom hangen, dan stak het vul de kop later hoog op (Padhuis)
- haom I: Het aom wordt boven in een boom hangen, zo hoog as het mor kan; hoe hoger het aom in de boom hung, h (Eext)
- hart I: Het hart lig er hoog in (Norg)
- hèerdhek: ongeveer 80 cm hoog (Sleen)
- hege: Gien heeg is hum te hoog (Norg)
- heidin: De heidin is zowat daartig centimter hoog, veuilt fluweeilzaacht an, gruit op vochtige steden en is (Eext)
- hoog: Hie giet der nogal hoog deur, ik begriep 't niet hielmaol (Sleen)
- hoog: Hie stiet hoog anschreven (Odoorn)
- hoog: 't Weer zal wel gaon, de wind zit nogal hoog an
- hoog: Hij heul bij hoog en bij leeg vol, dat het woor was (Ekehaar)
- hoog: 't Is hoog tied (Wijster)
- hoog: Hij hef hoog water