U zocht voorbeeldzinnen met daarin "iens"
Resultaten 21 - 40 van 49
- jaozeker: Jaozeker, ik bin het er met iens (Sleen)
- koopsom: Zie waren het niet met de koopsom iens (Zweelo)
- landmeter: Wij hebt de landmeter nog had, zie waren het over de rooi niet iens (Sleen)
- miegputte: Vrogger maakte wij iens in de maond de miegputte lèeg (Ruinerwold)
- monstern: Die kerel kan nog iens een peerd monstern
- naodragen: Zij kunde het niet iens worden, wie as de kleine mus naodraogen bij het deupen (Ruinerwold)
- ofgepast: Za'k oe iens even ofgepast een pak anmeten?
- ofketsen: Het veurstel weur ofketst, men was het er niet met iens (Borger)
- oflonen: Ik worde het niet iens over het waark, en der wörde deur de boer of eloond (Dwingelo)
- onverdield: Zij waren het onverdield iens mit mekaar (Geesbrug)
- opmarken: Ik bin het er mit iens, mar mag ik nog even opmarken dat... (Broekhuizen)
- overlappen: Zij zult het wel nooit iens wurden, det is niet te overlappen (Koekange)
- priespaol: Ik bin het er priespaol met iens (Sleen)
- regen II: Het zal oe nog wel iens in de ogen druppen as het regent
- roerend: Wij bint het roerend iens met mekaar (Stieltjeskanaal)
- schikken I: mit iens bin'k ter niet (Ruinerwold)
- schoonder(-): Ik bin het mit oe iens, ie hebt schoonder geliek (Elim)
- snert-: Wat een snartwinkel, ze verkoopt nog niet iens een groot koevort (Noordscheschut)
- tegenbongelen: Hie is het nooit met je iens; hie bongelt aaid tegen (Sleen)
- underling: Wij waren het er underling wal over iens (Zweelo)