U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jagen"
Resultaten 21 - 37 van 37
- klink II: Iene over de klinke, ...um de klinke jagen
- lösjagen: Ik mös mit um het wild los te jagen (Barger Oosterveld)
- luneke: As het tuunzaod zaaid was, mussen wie de luneken der of jagen (Barger Compascuum)
- pissen: Een pèerd over het pissen jagen
- plompstok: Wie gebroekt een plompstok um de vissen in het net te jagen (Barger Compascuum)
- polstern: Wij gungen mit de polsstok polstern umme de vis op te jagen (Hoogeveen)
- radtien: radtie jagen
- ruien I: Wij vernimt er gien ruien an, en dan kuj hum ok niet onder de bere jagen (Hollandscheveld)
- schobbegies: in schobbegies jagen
- seizoen: meugt ze nich meer jagen (Barger Oosterveld)
- slof I: Sloffien jagen
- spleuten: Twiegen van de brummelbossen wuurden spleut met een wolf. Dat nuumden ze spluten jagen (Sleen)
- stang: IJ moet hum niet zo op stang jagen (Exlo)
- stoeven: Kafmeul jagen, dat steuf nog meer as dörsken (Oosterhesselen)
- streek: Deink er umme daj bij oma gien streken uuthaalt. Niet achter de kiepen jagen en zo (Ruinerwold)
- zwiet I: Za'k joe de pokkel in het zwiet jagen?
- zwiet I: Een pièerd in het zwiet jagen