U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jas"
Resultaten 21 - 40 van 75
- hardhoed: Dat is een hardhoed, hij lop deur de dikste snei zunder jas (Hooghalen)
- jas: duffelse jas (Sleen)
- jas: ...een lakense jas (Padhuis)
- jas: Ze hebben hom de jas flink oettrokken
- jas: Ik heb ok niet op de jas hangen wat der almaol in mij umgiet
- jas: Hie trekt de iene jas over de aander an
- jas: Hie hef de jas op de rugge dicht
- jas: Die hef de jas ok an de kapstok hangen
- jas: Geeft hum mar van jas
- jas: Ik heb van pap op jas kregen (Zeyen)
- jas: 'k Zal de knienen de jas wal oettrekken
- jas: De eerpels de jas oettrekken
- jas: Jas oet, jas an/Dat maakt 'n vaste man (Sleen)
- kalmukken: Een bruunachtige, kalmukken jas
- kaold: Het is zo kaold op boeten, trek mor een dikke jas an (Eext)
- kepern I: Ik heb een kepern jas en broek (Mantinge)
- kleerhaak: Hang je jas mor op de kleerhaak (Sleen)
- kletsdeurnat: Het regende slim haard en zie hadden gien jas bij zuk, dat zie wadden kletsdernat, doou ze in hoes w (Eext)
- kliederig: Harregat, wat is dien jas ja kliederig (Valthermond)
- knap II: Die jas zöt er nog knap oet (Gasselte)