U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jongen"
Resultaten 21 - 40 van 161
- besnuien II: De jongen maakt alles op en de olden mut heur er um besnuien (Zuidwolde)
- biebelkundig: Olde meenschen bint vake meer biebelkundig as de jongen (Ruinen)
- boswal: De jongen lagen achter de boswal (Oosterhesselen)
- broeken II: De jongen broekt mij iedere keer deur het grös hen (Elim)
- buizen I: De jongen leupen umme het huus te buizen (Elim)
- dekselkaters: Die dekselkaterse jongen hef altied wat (Nijeveen)
- delorig: Die jongen bint zo dielorig, die kuj niet anhalen (Zuidwolde)
- dielen: Toen de olden dood waren, kunden de jongen het spul deilen (Peize)
- diggeln: Jongen laot vaok meer diggeln as olden (Eext)
- doelaorig: Doelaorige jongen bint meer ruzig as ondeugend (Zuidwolde)
- doeloor: Een doeloor, ...doenoor is een lastige jongen, die slecht lustern wil (Pesse)
- domkop: As der ene bleef zitten op schoele, dan reupen de jongen in koor: domkop, domkop kan niet leren, ik (Hollandscheveld)
- dossel: Die jongen, dat bint toch zukke dossels, dei kunt niks (Barger Oosterveld)
- draak: De jongen hebben een draok oplaoten (Roderwolde)
- driederhande: Driederhande soort jongen (Coevorden)
- elk: Die jongen kunt elk uur van de dag wal eten (Hijken)
- femilie: Het wicht was nog wat in de femilie van Scheffers jongen
- fietshok: De jongen stunden in het fietshok te roken (Klazienaveen)
- fladdern: De jongen die fladderen tot
- front: In de oorlog hadden ze drei jongen an het front (Broekhuizen)