U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kèrel"
Resultaten 21 - 40 van 121
- buffel: Een starke buffel van een kèrel (Mantinge)
- bunerd: Die kèrel is aaid in touw en drok, een echte bunerd (Oosterhesselen)
- diepzinnig: Het is een diepzinnige kèrel (Sleen)
- dik II: Die kèrel is zo dik as een deur (Exlo)
- dolkop: Dat is zo'n dolkop van een kèrel, die lop overal met de dolle kop op an (Sleen)
- donderhond: Uut do, lillijke donderhond. Koom ies op aj een kèrel bint. Mar ie duurt neet. Ie bint mij gien sch (Ruinen)
- droest III: Dat is een droeste kèrel, die kan wal wark verzetten (Zweelo)
- dukseln: Die kèrel hef een boom dusseld (Westerbork)
- duren II: Die kèrel, die duurt er wal weden
- euienscheper: Een euienscheper was miest een aol kèrel of een kwajong (Sleen)
- fietern: Die aolde kèrel is nog zo smu, hie fietert der over (Sleen)
- flodderboks: Hij is een roege kèrel in zien wark, een echte flodderkont (Westerbork)
- gebint: Hie was niet al te stark. Hie had zogezegd gien hechte gebinten, mor het was een ingoeie kèrel
- gekheid: De olde kèrel is tachentig jaor eworden. Det is gien gekheid
- geweldig: Wat een geweldige kèrel is dat (Sleen)
- grelkieker(d): Die kèrel zuj benauwd veur worden, het is zo'n grelkieker (Oosterhesselen)
- halsknoop: Wat een halsknoop van een kèrel
- hassebas: Het is een hassebas van een kèrel
- hekel I: Wat heb ik een geweldige hekel an die kèrel, ik mag hum niet heuren hoesten (Sleen)
- henkommen II: een henkommen kèrel