U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kalven"
Resultaten 21 - 35 van 35
- kruus I: Het zal wel lastig worden as disse koe mut kalven, het kruus is aordig nauw (Ruinerwold)
- melkopslag: Melkopslag haaj vaak direct nao het kalven en dat haren vaak hiele goeie koeien (Klazienaveen)
- nuren: De koou begunt al mooi te uren, mor het duurt nog wel een dag, eer e kalven mot (Eext)
- oetgooien: De koe gooide nao het kalven het lief uut (Ruinerwold)
- oetleggen: Tegen dat hie kalven mot, kan de veers zuk nog geweldig oetleggen (Borger)
- opblieven: De koe wil kalven, wij moet erbij opblieven (Sleen)
- poeste I: As een koe op de stal möt kalven, wörde de poeste over de gröppe elegd, dan komp het kalf niet in (Wapserveen)
- riestern II: Die ko wil kalven, die begunt te reestern
- schoonsel: Een dag of wat nao het kalven komp het schoonsel lös (Gieten)
- streng I: De koe möt kalven, der hank al een hiel streng achter (Sleen)
- vazel: Het vazel van die koe is oetscheurd bij het kalven (Hijken)
- verlössen: De ko wol niet best kalven, de veearts mus hum nog helpen verlössen (Hijken)
- voetblaos: As een koe kalven mus, dan kwam er, as het water weg was, de voetblaos, woor de pooties in zaten (Emmen)
- ziegezagen: As de ko stiet te ziegezaegen, dan wil hie kalven (Diever)
- zwaor I: As ik het zo bekieke kan dei veerze wal is zwoor kalven (Barger Compascuum)