U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kamer"
Resultaten 21 - 40 van 64
- kaarnmeul: De kaarnmölle stund in de ole kamer (Padhuis)
- kamer: Wij hebt de kamer een goeie beurt egeven (Ruinerwold)
- kamer: In de kamer zatten bedsteden, mor ij woonden er niet. De kamer was vaak de bargplaots en de kokpot s (Sleen)
- kamer: De aolde kamer
- kamer: Um de mooie kamer te sparen, zaten Tinus en zien vrouw en jongen altied in de daagse kamer
- kamer: Hie woont bij hèur in de kamer
- kats I: Wij hebt een nei kezien in de kamer ekregen, het olde was kats verrot (De Wijk)
- Kerstmis: Nou de kiender de deure uut bint, hebbe wij mit Karstmis gien boompien meer in de kamer (Zuidwolde)
- keuken: Vrogger haj in een borgerhuus een kamer en een keuken; de mèensen woonden miest in de keuken. In de (Hoogeveen)
- knechtenkamer: Een knecht had gien kamer (Borger)
- lachdoeve: As der iene de kamer ien kwam, begunde de lachdoeve te koerken (Ruinerwold)
- leegmaken: Ie mut oen kamer lèegmaken, want der mut nei behangsel an (Ruinerwold)
- mat I: In het midden van de kamer een mattie en aan de kaanten zeil (Hollandscheveld)
- modern: Het bint van die medarne lu. Wat daor in de kamer stiet, kan ik gien stoel van maken (Hoogeveen)
- mum: In een mum van tied was de kamer an de kaante (Hoogeveen)
- naovendhuus: Die meensen zit 's zomers nooit in de kamer, mar in het naovendhuus (Broekhuizen)
- onheurbaar: Hij kwam onheurbaar de kamer in (Borger)
- opbaren: Hie lig daor opbaard in de kamer (Sleen)
- ophemmeln: De kamer is nog niet op ehemmeld (Ruinerwold)
- opveilen: Ik moet de kamer nog opveieln (Sleen)